De Volkskrant | Synthetische of laboratoriumdiamanten worden nu vooral gebruikt in boren en ander gereedschap. Maar ze rukken op in sieraden. Goedkoper en beter voor mens en milieu.
‘Je moet wel je hersens gebruiken hier’, grinnikt Hanco Zwaan, directeur van het Nederlands Edelsteen Laboratorium, als hij een zakje pietepeuterige diamantjes voorzichtig in een bakje laat glijden. Droog: ‘Valt er eentje op de grond, dan moet je lang zoeken, zo klein zijn deze. En er valt er weleens een.’
De briljantjes in het bakje lijken precies op ‘echte’ diamanten. Maar als Zwaan ze onder ultraviolet licht plaatst , blijven de steentjes nagloeien. ‘Synthetische stenen’, zegt Zwaan. ‘De meeste natuurlijke diamanten doen dit niet.’ Op een beeldscherm, waarop een diamant is uitvergroot, wijst de geoloog op de jaarringen in de edelsteen, ‘zoals bij een boom’. Zulke jaarringen heeft een fabrieksdiamant dan weer niet. ‘Althans nu nog niet, je weet nooit hoe snel de technologie zich ontwikkelt.’
Betere kristallisatietechnieken
De eerste synthetische diamant, ook wel ‘laboratoriumdiamant’ genoemd, werd in de jaren vijftig al gemaakt, vooral voor industriële doeleinden. Diamant is een van de hardste materialen ter wereld. Nog steeds komt het gros van de fabrieksmatige diamanten (99 procent) in boren en ander gereedschap terecht. Maar de laatste jaren vinden ze hun weg ook steeds meer naar de juwelenmarkt, zo blijkt uit een recent rapport van ABN Amro, die de ontwikkelingen op de voet volgt. ‘Nu al weten machines ze steeds mooier en groter te maken’, zegt Georgette Boele, als edelstenenspecialist van ABN Amro betrokken bij het onderzoek. ‘Het is een nog zeer kleine maar hard groeiende markt.’ Dankzij betere kristallisatietechnieken, onder hoge druk en met hoge temperaturen, zijn de fabrieksdiamanten nauwelijks meer van echt te onderscheiden.
Lees hier de hele reportage in de Volkskrant.Â