Vice Versa over landrechten | Hoe kan Indonesië de snelle uitbreiding van palmolieplantages, lucratief én schadelijk, in goede banen leiden?

Het oliepalmareaal in Indonesië groeit jaarlijks met een half miljoen hectare. De druk op land gaat gepaard met conflicten, ontbossing en steeds meer ‘kleine’ boeren die zelfstandig oliepalmen planten, die minder opleveren dan de palmen op bedrijfsplantages. Hoe kan Indonesië deze groei in goede banen leiden?  

Sanoesi’s brommer scheurt langs uitgestrekte velden met oliepalmbomen, jonge plantages van enkele jaren oud. Op sommige stukken zijn de boompjes net geplant. De zon staat laag, in de verte doemt een plukje bos op. De jonge Sanoesi van een lokale boswachtersorganisatie op Centraal-Kalimantan, brandt los. ‘Hier stond vroeger bos, of we verbouwden er rijst en groente op. Alles is gekapt voor de palmolie. Ik snap mijn eigen mensen niet.’ Aduts geboortedorp raakte verdeeld met de komst van een palmoliebedrijf in 2009. Maar de aanvankelijke weerstand is weggeëbd, vertelt hij. ‘De grote meerderheid van de dorpelingen is nu akkoord.’

Het bedrijf, dat meerdere plantages in het gebied beheert, regelde in ruil voor land een verbeterde weg, elektriciteit, zaden en kunstmest voor de palmolieplantages, vertelt een dorpeling. ’En het geeft ons werk en een salaris’. Maar Sanoesi maakt zich zorgen. ‘Waarom moeten de mensen hun land afgeven en zich met een lening in de schulden steken?’ Volgens hem is de voormalige dorpsleider omgekocht door het bedrijf, en is onduidelijk wat er is afgesproken. ‘Die gesprekken vonden plaats in de hoofdstad Jakarta.’ In het dorp wil bijna niemand vertellen wat er zich precies heeft afgespeeld. (‘Vraag maar naar mijn kinderen.’)

Volgens de oprichter en charismatisch leider van de boswachtersclub, die liever anoniem blijft, hebben de dorpelingen geen keuze. Groentegewassen en kokospalmen kunnen qua inkomsten niet opboksen tegen palmolie. Feitelijk veroordeeld tot palmolie, zegt hij, ‘want de mensen zijn onvoldoende opgeleid om alternatief werk te kunnen doen. ‘En ze moeten ook eten, beltegoed en de school van kun kinderen betalen.’ De organisatie, die voor een deel uit jonge dissidenten van het dorp bestaat, heeft zich teruggetrokken op een erf in de buurt van het stadje Pangkalan Bun. Ze planten bomen, verbouwen hun eigen groente op 40 hectare grond, dat grenst aan een palmolieplantage, en geven voorlichting aan schoolkinderen. Met palmolie willen ze niets te maken hebben. Branden, een veelgebruikte maar illegale methode om land voor beplanting te bereiden, bedreigen het regenwoud en de orang-oetans. Op youtube filmpjes laat hij zien hoe ze die bosbranden, samen met dorpelingen, met takken te lijf gaan. Af en toe gooien ze de kanalen, de markering van een palmolieconcessie, dicht.

De situatie in het dorp is tekenend voor het ‘palmoliecomplex’ van Indonesië. Door een groeiende wereldvraag naar de goedkope plantaardige olie rukt de oliepalm overal op. Dat brengt welvaart, maar vergroot ook de druk op land, met ontbossing, verwoestende bosbranden en conflicten tot gevolg. Het werk van de boswachtersgroep lijkt een gevecht tegen de bierkaai, een steentje van David tegen de reus Goliath.

Spaarpot

Oliepalm heeft de laatste decennia een grote vlucht genomen in de Aziatische archipel. Hardhout en olie, de grondstoffen die de export in de jaren ’70 en ’80 domineerden, brachten steeds minder op. De internationale vraag naar palmolie, ’s werelds meest geconsumeerde plantaardige olie, verwerkt in voedsel, cosmetica en biobrandstof, groeit, ook in opkomende markten als China en India. En Indonesië, inmiddels de grootste producent en exporteur van palmolie, speelt op die groeivraag in. Samen met Maleisië voorziet het land 84% van de wereldpalmolieproductie, met een gezamenlijke exportwaarde van $36 mrd.

Tussen 1995 en 2013 is de hoeveelheid land beplant met oliepalmen toegenomen van twee tot ruim elf miljoen hectare. Jaarlijks komt er zo’n half miljoen hectare bij. Delen op de eilanden Kalimantan en Sumatra, verantwoordelijk voor het gros van Indonesische productie, lijken verworden tot één grote oliepalmplantage. De palmen strekken zich over tientallen kilometers uit.

Concessies worden naar hartenlust afgegeven door de overheid en steeds meer individuen, van boeren tot leraren en overheidsambtenaren beginnen een eigen plantage. Ze converteren een deel van hun eigen land, kopen een paar hectare of branden zelf een stuk bosgrond af. De oliepalm is relatief makkelijk te onderhouden. Anders dan reguliere voedselgewassen wordt de palm niet vaak ziek en behoeft weinig bemesting. De palm geeft na drie jaar vrucht en gaat vervolgens, mits goed onderhouden, zo’n 25 tot 30 jaar mee.

Rondom de oliepalm is zo een hele lokale economie ontstaan, die het land geen windeieren legt. Jongemannen op de plantages kappen voor een paar euro per dag de loodzware trossen uit de bomen. Transporteurs pikken de bergen palmvruchten op om ze te vervoeren naar tussenhandelaren, die ze wegen en vervolgens doorsturen naar oliemolens. Zaadbedrijfjes verkopen duizenden zaadjes en plantjes in keurig naast elkaar geplaatste plastic zakjes. En de zwarte rookpluim, die achter al die plantages opdoemt, is van de ronkende oliemolen die zo’n 60 tot 80 ton palmvruchten per uur tot olie perst. Driekwart van de palmolie is voor de export, de rest wordt lokaal verkocht.

De dorpen tussen de plantages vertonen tekenen van een groeiende welvaart. Houten huisjes maken plaats voor nieuwbouw: kleurige betonnen woningen met golfplaten daken en mooi ingelegde ruiten. Ook wordt er fors geïnvesteerd in wegen, bruggen en scholen. De indrukwekkende moskee in een van de dorpen blijkt met palmoliegeld gefinancierd. Mede dankzij palmolie behoort Sumatra tot de welvarender provincies van Indonesië.

Maar de meningen over wie nou echt de vruchten plukt, zijn verdeeld. ‘Al die ‘modejongens’ in jouw hotel zijn rijk geworden van de palmolie’, vertelt de gids in Pangkalan Bun, terwijl ze wijst op de kasten van huizen van de rijkste families. ‘En de meesten zitten in de politiek of hebben daar goede connecties.’ Met kritiek op de palmoliesector moet je dan ook voorzichtig zijn, waarschuwt ze. De belangen zijn groot en op kritische inmenging zitten bedrijven en overheid niet te wachten. ‘Ik ken journalisten die onder militaire begeleiding op het vliegtuig zijn gezet.’

Verder lezen?
Deze reportage verscheen in de in januari verschenen Vice Versa special over landrechten en die is hier te bestellen.