Column, voorgedragen tijdens het politiek café ‘Nederlanders in Mali’, georganiseerd door Foundation Max van der Stoel | ‘Eten jij! Denk je dat je rijst krijgt op het vliegveld?’ Het was de laatste dag in Mali, april vorig jaar. Ik had er bijna vier jaar gewoond en gewerkt. Geen rijst op het vliegveld. Wel Franse soldaten. Het land was op de knieën. Ooit zo geroemd stabiel. Nu intens fragiel.

”Eten jij! Denk je dat je rijst krijgt op het vliegveld?”

Het was de laatste dag in Mali, april vorig jaar. Ik had er bijna vier jaar gewoond en gewerkt. Een zonnige zaterdagmiddag, tussen de kerels van mijn hanggroep, met mijn hand in de rijst en een knoop in mijn buik. Die dag was even erger dan de hele crisis, fietsongeluk en evacuatie bij elkaar. Een paar uur later gleed Bamako voor de laatste keer aan me voorbij. Reggaedeuntje in een rammelbak, op een houtje kauwende taximan, de hitte die als een föhn m’n smoel verschroeide. 

Geen rijst op het vliegveld. Wel Franse soldaten. Heel veel. Hun missie was op dat moment volbracht, maar wat een giga-ironie. Na vier jaar, wat zeg ik, vier decennia ontwikkelingswerk, verlaat je zo’n land in nationale noodtoestand. De bankjes zouden vol ondernemende, in knisperend bazin geklede Malinezen moeten zitten, die handelen met China of Nigeria, of hun familie bezoeken in Frankrijk of gewoon ergens gaan ’promener’. In ieder geval geen blanke soldaten. Het land was op de knieën. Ooit zo geroemd stabiel. Nu intens fragiel. 

Sarkozy een eikel, Hollande een held

Anderhalf jaar lang had Mali op zijn kop gestaan. Ik fris uw geheugen heel even op. Eind 2011 was ex-president Amadou Toumani Toure nog door Beatrix vol egards ontvangen. Drie maanden later, vlak voor de verkiezingen, werd hij op de rug van zijn bewaker uit zijn paleis geëvacueerd. En ik naar Casablanca. Het leger had een staatsgreep gepleegd als reactie op het slappe regeringsoptreden richting oprukkende rebellen. Zwaar bewapende Toearegs waren na Kadaffi’s val uit Libië teruggekeerd en hadden een legerbasis in het noorden aangevallen. Een oude vlam, hun roep om autonomie, was aangewakkerd. Maar nu geholpen door Al Qaeda’s lokale poot en aanverwante groepen. Want in de woestijn was al jarenlang een proces van terroristische celdeling gaande, gevoed door de handel in drugs, wapens en witbollen. 

Rebellen en jihadisten – vergeef me de term – trokken samen op en veroverden het hele noorden. „We hebben nog maar 455.000 km2 over”, merkte vriend Mohamed droog op. En toen sloegen Al Qaeda en Co hun slag. Met geld en onder het mom van religie mobiliseerden ze kansloze jongeren en veegden ze Mali’s rebellen van de kaart. De uitwassen bereikten onze oren in Bamako met verhalen over verbrijzeld erfgoed, afgehakte ledematen, opgejaagde muzikanten en in elkaar gemepte radiomakers. De rest van de wereld keek kansloos toe. Wij in Bamako ook. In de straten hingen levensgrote billboards met een zwartgekleurd en betraand Mali. Op kantoor werkten we door. Hoe dubbel is dat als je weet dat elders mensen vluchten.

Begin vorig jaar stonden ze plotseling aan de voordeur van het zuiden. Opgerukt tot vlakbij de strategische stad Sevaré. Collega’s belden onafgebroken met paniekerige familieleden in het noorden. ’Boek je ticket maar, dit is heel erg’, waarschuwde Mohamed. ’Als ze nu in Konna zijn, zijn ze vanavond in Mopti.’ Ik geloofde hem weer eens niet (hij overdreef nogal eens), maar die nacht intervenieerden de Fransen. De euforie van de Malinezen in mijn wijk stond zo haaks op de angstige telefoontjes uit Nederland. Terwijl in Bamako overal Franse vlaggetjes opdoken, was mijn moeder in alle staten. Ze belde iedereen behalve mij. Mijn vader had ik sinds tijden ineens een uur aan de lijn. Ik begreep hun angst, gezien die beelden van militaire heldhaftigheid op de Hollandse buis. Maar in Bamako was het vive les blancs! Sarkozy was een eikel, Hollande een held. De inval werd omarmd. ’Ik heb Frankrijk in mijn hart gesloten’, werd er geroepen. Malinezen hadden een jaar lang lijdzaam toegezien hoe hun land in tweeën werd gespleten. Ik voelde me gezegend door dat uit de kluiten gewassen Franse defensiebudget. Want stel dát die gasten naar Bamako waren doorgestoten…

De crisis buitenspel

Een rare periode brak aan. Bamako was vol half verscholen soldaten die de stad moesten beschermen. Soms doken ze op bij het zwembad of in de nachtclub. Ja, zwemmen en dansen, daily life ging ook gewoon door. Op straat, de markt en op school. In mijn hanggroep zei men tussen het kaarten door dat het behalve de hitte allemaal prima ging. Spaarzaam beltegoed ging op aan sms-gekeuvel, zoals ’Ben vlakbij de rivier. Ik zie aapjes’. Er werd getrouwd, begraven, geflirt en gevoetbald. Samen met de familie van Mali’s sterspeler Seydou Keita, keken we de Afrika Cup. Vijf minuten voor de klinkende overwinning schuifelde zijn moeder met een gietertje naar buiten om te bidden. Seydou’s zussen stuiterden samen met Allah de kamer door. De hele buurt stond op de stoep. En de crisis buitenspel. 

Maar de spanning was voelbaar, vooral tussen de oren. Bamako werd opgeschrikt door een karavaan militaire wagens. Kennelijk nodig om een paar djellaba’s in een pick-up in de woestijn op te jagen. De vijand was onzichtbaar, de oorlog ook. Bamako zou ’slapende terroristische cellen’ hebben. Mohamed noemde zijn voortschuifelende en brabbelende moeder niet voor niks een overmatig vleesetende terrorist. Er sluimerden sympathieën voor Al Qaeda en Co. ’Die installeren tenminste elektriciteit’, zei men dan. Vijftien miljoen stond er op mijn hoofd, werd er gegrapt. ’En dat is nog maar de voorverkoop’. Humor in crisistijd werkt zalvend, maar het was eigenlijk heel eng. Ik kom uit het land van melk en voetbal, maar blank is blank. Gelukkig bleef het tussen de oren. Nachtelijke geluiden waren niet van enge mannen, maar van een kudde kuierende koeien of een uit de boom gevallen mango.

Terug bij af?

Nu, een jaar verder lijken we bijna terug bij af. Mali’s ooit zo bejubelde democratie hangt nog altijd aan een dunne draad. Het complotdenken is terug. Op straat wordt er alweer gedemonstreerd. De Calimero-Malinees dacht en denkt dat de Fransen, het westen, met de Toearegs onder een hoedje zitten, om Al Qaeda te bestrijden. Er wordt veel geroepen, gemanipuleerd en gewezen. Geen vinger steekt men in eigen boezem. Wat er waar is van die vermeende dubbele Franse agenda, de Frans-Afrikaanse achtertuinpolitiek, is mij altijd schimmig gebleven. Vast iets, want Mali heeft weinig grondstoffen, maar wel gijzelaars. In Bamako al moeilijk te begrijpen, laat staan vanuit mijn appartement in Amsterdam-Noord. Maar een ding is duidelijk, tussen de kip en het kaarten zitten de sentimenten nog altijd diep. Nooit mag Mali in tweeën. Alle Toearegs zijn luie, theedrinkende bandieten. De internationale gemeenschap speelt het spelletje mee. Dat waren de gedachten. En dat zijn ze nu nog steeds.  

Mali’s toekomst is ongewis. ’Mille problemes’ nog onopgelost. We komen er niet met het simpel schoonvegen van die zandbak daarboven. Net zo nodig is een sterke staat, een competente politieke klasse met oprechte liefde voor eigen land, een betrouwbaar leger, een kritische, onafhankelijke, goed opgeleide burgerbeweging voor geregeld tegengas. En eten en werk. Mali’s lot ligt niet in handen van MINUSMA, maar van de Malinees. Bert weet dat best. 

On continue a prier

Het is makkelijk klagen op een avond als deze. Of te eindigen als een verzuurde witte ontwikkelingstut. Maar die crisis heeft ook wat opgeleverd. Een les, een wake-up call, een bewustzijn van een gevallen democratische facade die we hopelijk nooit meer op gaan trekken.   

Misschien is het tijd eens terug te gaan. Gewoon weer genieten van het mooie van Mali. Met een roodgeschroeide stofsmoel over de markten struinen, meeschuivend met de schaduw theedrinken op straat, muziek luisteren bij Mohamed of spelen met die karavaan kids uit de buurt.  

En tot die tijd? ’On continue a prier’. In cha allah hopen dat het ooit weer helemaal goed komt. 

Lees hier ook het korte interview na afloop op www.foundationmaxvanderstoel.nl