Vice Versa reportage | Een jaar na ‘Rana Plaza’, hoe Bangladesh zoekt naar een beter evenwicht tussen bedrijfsbelangen en betere arbeidsomstandigheden.

Bangladesh maakt zich op voor de eerste verjaardag van de grootste ramp in de geschiedenis van de kledingindustrie. ‘Rana Plaza’ gonst als een begrip door de sector. 

‘Textielingenieur, wil ik later worden,’ antwoordt de student. En met een blik alsof het overbodige informatie is: ‘want alles is kleding in Bangladesh.’ Vakbondsleider Sanim Hassan loopt druk te telefoneren. ‘Over tien minuten gaan we naar de fabriek.’ Hij wijst op een tenger meisje dat het kantoortje binnenloopt. ‘Een textielarbeidster. Veel te jong.’

We zijn in Ashulia, een grote buitenwijk aan de rand van de Bengaalse hoofdstad Dhaka. Onder een spinnenweb van elektriciteitsdraden en slingers van politieke portretten verdienen de Bengalen er hun brood met de verkoop van fruit, snuisterijen en kleding. Winkels en woningen staan dicht op elkaar en zijn beplakt met reclameplaten van Coca-Cola of telecombedrijf Bangalink. Auto’s, riksja’s en bussen als roestbakken zoeken hun weg in de nauwe straten. Een jongen peutert in zijn neus. Achter de stadse drukte rijzen tientallen fabriekscomplexen op. Indrukwekkende blokken beton met meerdere verdiepingen en kleine ramen. ‘Er zijn wel zeshonderd textielfabrieken in dit gebied. Allemaal kopen ze hier, Mexx, Walmart, C&A.’

Ashulia is het hart van de kledingindustrie. Een half miljoen arbeiders werken er zes dagen per week voor vijftig euro per maand. Overwegend jonge, van het platteland gemigreerde vrouwen. ‘Ze werken van acht tot acht. Soms langer’, zegt Hassan. Sanim Hassan is al veertien jaar vakbondsleider. Met de lokale organisatie Bangladesh Labour Welfare Foundation (BLF) traint en organiseert hij fabrieksarbeiders en bemiddelt hij bij arbeidsconflicten. ‘Ik word dagelijks door werknemers gebeld. Meestal gaat het om te laat of niet uitbetaalde salarissen.’ Hij kent de wijk op zijn duimpje en heeft veel contacten. Afwisselend bekritiseert of prijst hij fabrieken die we passeren. ‘Dit is een probleemfabriek. Eén klacht en je wordt ontslagen.’

Onderweg naar de fabriek waarschuwt Hassan: ‘Niet zeggen dat je journalist bent en geen vragen stellen aan werknemers. Je bent een hiv/aids-adviseur.’ Het land kent nog geen 0,1 procent besmettingsgraad. BLF-directeur Ashraf Uddin Mukut verklaart later telefonisch: ‘Alleen zo krijgen we toegang tot fabrieken. We besteden aandacht aan gezondheids- en veiligheidsrisico’s en we helpen de arbeiders zich te organiseren. Maar als we over vakbonden beginnen, komen we er nooit in.’

In gebrekkig Engels geeft de compliance manager een rondleiding door de streng bewaakte fabriek. Op drie verdiepingen stikken ongeveer duizend arbeiders kinderkleding, overhemden en broeken in elkaar. In een aparte ruimte bespreken handelaren van het Duitse kledingmerk Tom Tailor de orders. Vanbinnen oogt de fabriek ruim en schoon. Deuren staan open. Bewakers en opzichters lopen overal rond. Er hangen evacuatieplattegronden, blinkend rood blusmateriaal en rookmelders. Tussen posters met gezondheidsvoorlichting en bedrijfsmeldingen, hangen affiches van BSCI en ETI, initiatieven om arbeidsomstandigheden wereldwijd te verbeteren. Kledingstukken hangen aan rekken of liggen in dozen op de vloer.

‘Dit is een van de betere fabrieken,’ zegt Sanim Hassan, wijzend op dozen met orders. ‘Schoon, netjes opgestapeld.’ Dan wijst hij op een meisje achter een naaimachine: ‘Maar zij is te jong. En ik zie er meer.’ Een vertegenwoordigster van het arbeiderswelzijnscomité loopt zwijgend met ons mee. Haar foto hangt aan de muren, naast de klachtenbus. Dat is de stem van de werknemers. Hassan verklaart: ‘Geen vakbond hier, daar houden ze niet van’. 

We stoppen voor een verlaten gebouw van zeven verdiepingen. Voor een van de gebroken ramen hangt een gescheurd zwart spandoek: ‘risicogebied’. Een bordje op de poort verzekert: ‘Geen kinderarbeid’. Dit was de fabriek Tazreen Fashions, waar op 24 november 2012 brand uitbrak. Sanim Hassan kijkt omhoog: ‘Mijn god, zoveel meisjes zijn hier omgekomen. Officieel honderd, officieus minstens driehonderd.’ Begin februari dit jaar werden de fabrieksdirecteur Delwar Hossain en zijn vrouw opgepakt en vastgezet, maar de compensatie voor familie van de slachtoffers is nog steeds niet uitbetaald. Precies vijf maanden later stort Rana Plaza in. Tien keer zoveel slachtoffers, tweeduizend gewonden. De ramp geldt als de dodelijkste uit de geschiedenis van de kledingindustrie.

Groeibriljant 

Het bezoek aan Ashulia illustreert de omvang en uitdagingen van de Bengaalse kledingindustrie. De sector heeft zich sinds de jaren zeventig ontwikkeld tot een competitieve groeibriljant, mede dankzij goedkope arbeid, quota- en belastingvrije toegang tot de westerse markt, een gestaag groeiende nationale economie en een uitdijende exportmarkt. Tachtig procent van de productie is bestemd voor de export, overwegend naar Europa en de VS (resp. 58 en 23 procent). Het restant gaat naar Canada, Australië, Rusland, China, Japan of Zuid-Korea. De sector voorziet in tachtig procent van de exportinkomsten. Met een jaarlijkse omzet van 21,5 miljard dollar draagt kleding voor 30,4 procent bij aan het nationaal inkomen. Ongeveer vier miljoen mensen, overwegend vrouwen, werken in de fabrieken. Nog eens 23 miljoen mensen verdienen indirect een inkomen. Fabriekswerk biedt een belangrijk aanvullend inkomen voor de families die overwegend van de landbouw leven.

De afgelopen vijf jaar groeide de kledingsector explosief. Bangladesh telt 5600 geregistreerde fabrieken; circa vierduizend zijn daadwerkelijk productief. De productie concentreert zich in stedelijke gebieden rondom Dhaka en Chittagong. De hoge bevolkingsdichtheid werkte een stapeling van ateliers en illegale bebouwing in de hand.

De groei gaat ten koste van gezondheid en veiligheid op de werkvloer. Precieze cijfers ontbreken, maar volgens vakbonden berichten lokale media wekelijks over fabrieksbranden. Sinds 2005 zijn daarbij circa achttienhonderd mensen omgekomen. Brand- en instortingsgevaar gaan gepaard met een gebrek aan ventilatie, beschermende kleding, goede sanitaire voorzieningen, schoon drinkwater, en gebruik van chemische middelen. Werkweken tot zeventig uur zijn normaal. Het recent verhoogde minimummaandloon tot 48 euro leidt volgens werknemers tot nog hogere werkdruk. ‘In plaats van honderd moeten we nu honderdvijftig stuks per dag produceren. We worden er ziek van.’ Het loon behoort tot het laagste van Azië. Veertig procent van de fabrieken voerde de verhoging nog niet door.

Er zijn positieve veranderingen. Kinderarbeid is merkbaar afgenomen in de exportindustrie, maar niet in de kleine ateliers voor de lokale markt. Fysiek en seksueel geweld is verminderd, maar verbaal geweld komt veel voor. Fabrieksarbeiders verkeren in een kwetsbare positie, mede door het gebrek aan arbeidscontracten, sociale zekerheid en kennis van hun rechten. Slechts één procent is vertegenwoordigd in een vakbond. Zwangerschap en ziekte kunnen nog altijd leiden tot ontslag en alternatieve werkgelegenheid is nauwelijks voorhanden. ‘Als je klaagt, levert dat alleen maar meer problemen op.’

Kritieke arbeidsomstandigheden en een afwezige sociale dialoog leidden de afgelopen jaren regelmatig tot protest. Dat ging vaak gepaard met vandalisme, gewonden, politiegeweld en sluiting van fabrieken. Om het oproer te onderdrukken riep de overheid in 2010 een speciale industriële politie-eenheid in het leven. Maar repressie blijkt niet het antwoord. In september 2013 vielen bij demonstraties tientallen gewonden en gingen honderden fabrieken tijdelijk dicht. Vakbonden en maatschappelijke organisaties roepen al jaren dat de arbeidsomstandigheden in de Bengaalse kledingsector onder de maat zijn, maar ‘Tazreen’ en ‘Rana Plaza’ zetten de knop definitief om. De industrie kwam wereldwijd in een zeer negatief daglicht te staan. Kledingmerken trokken zich terug. De VS schortten de vrije toegang voor Bengaalse producten tijdelijk op. In Bangladesh kwamen de verantwoordelijke partijen in beweging.

Mazen in de wet 

Afspraken rondom lonen, overuren, zwangerschapsverlof, veiligheid, gezondheid en andere aan arbeid gerelateerde zaken zijn vastgelegd in de Arbeidswet 2006 en de Nationale Richtlijnen voor Gebouwen 2006. Maar de praktijk is weerbarstig. Door corruptie en gebrek aan geld voldoen veel fabrieken niet aan de wettelijke minimumstandaarden. Arbeidsinspecties schieten tekort door een gebrek aan capaciteit of worden gedwarsboomd door fabriekseigenaren. Aangiften van schendingen van arbeidsrecht blijven maanden liggen bij de Arbeidsrechtbank.

Na ‘Rana Plaza’ en onder grote maatschappelijke druk komt het op 15 juli 2013 tot een amendement op de Arbeidswet. Zo worden veiligheids- en gezondheidscomités verplicht in fabrieken met meer dan vijftig werknemers, en krijgt de arbeidsinspectiedienst meer capaciteit en verantwoordelijkheid. Overheid, werkgevers en vakbonden ondertekenen het nationale tripartiete actieplan (NTPA) dat specifieke brand- en gebouwveiligheidstandaarden voor de kledingindustrie voorschrijft.

Vakbonden en maatschappelijke organisaties zijn nog steeds kritisch op de Arbeidswet. Er is geen expliciet verbod op discriminatie of gebonden arbeid en de vrijheid van vereniging wordt beperkt door een verplicht minimumlidmaatschap van dertig procent. De wet geldt niet voor de economische vrijhandelszones (zie kader). De status van de vele informele, ongeregistreerde kledingarbeiders is onduidelijk. Verdere hervorming wordt bemoeilijkt doordat veel fabriekseigenaren politieke banden hebben of politieke functies bekleden. ‘De overheid staat aan de kant van de werkgever’, is de gedachte.

Kader: Economische vrijhandelszones: blinde vlek? Economische vrijhandelszones (EPZ) zijn zones waar investeerders uit binnen- en buitenland profiteren van een gunstig investeringsklimaat en belastingvoordelen. In Bangladesh vallen de EPZ onder de Export Processing Zone Authority. De Arbeidswet geldt er niet, waardoor de fabrieken buiten het zicht van de arbeidsinspectie vallen. Hoewel arbeiders beter betaald krijgen en toegang hebben tot medische zorg, zijn vakbonden verboden. De vakbondsbeweging pleit dan ook voor invoering van reguliere arbeidswetgeving, maar investeerders verzetten zich. Bangladesh telt acht vrijhandelszones, waar circa 250 kledingfabrieken vijf procent van de kledingexport voor hun rekening nemen. Er liggen plannen voor een uitbreiding naar drie nieuwe zones ter waarde van één miljard dollar.

Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid 

Onder het spandoek met logo staat een brandblusser op de grond. ‘Volgens de regels moet die aan de muur hangen’, grapt Rob Wayss, directeur van de Accord Foundation for Fire and Building Safety in Bangladesh. ‘Ook de sproeiers zijn nog niet geïnstalleerd.’ Op het meubilair na oogt het gloednieuwe kantoor leeg. ‘We zijn druk met de werving van dertig stafleden. Het is niet gemakkelijk gekwalificeerde staf in Bangladesh te vinden.’

Het ‘Akkoord’ was jaren in ontwikkeling, onder druk van vakbonden en maatschappelijke organisaties. Aanvankelijk tekenden twee bedrijven; na ‘Rana Plaza’ kwam de rest in beweging. Het Akkoord is inmiddels een begrip. Ruim honderdvijftig internationale kledingmerken tekenden en committeerden zich aan verbeterde brand- en gebouwveiligheid bij zestienhonderd Bengaalse toeleveranciers en hun twee miljoen arbeiders. Merken moeten alle toeleveranciers en onderaannemers openbaar maken. Vóór oktober dit jaar moeten alle fabrieken onafhankelijk zijn geïnspecteerd. Op basis van openbare rapporten en aanbevelingen maken merken, fabrikanten en vakbonden verbeterplannen en afspraken over financiering van renovaties en trainingen. Het Akkoord is juridisch bindend.

‘We kunnen geen fabrieken sluiten’, zegt Wayss. ‘Maar houdt de fabrikant zich niet aan de afspraken, dan mag het kledingmerk er niet meer afnemen. De bedrijven zijn verplicht gedurende vijf jaar in Bangladesh te blijven.’ Uit de eerste inspecties komen onveilige elektriciteitsbedrading, brandgevaarlijke kledingopslag en het gebrek aan vuurvaste deuren en vluchtwegen aan het licht. Het bracht de kledingbranche in beweging. Vertegenwoordigers van zo’n achthonderd kledingfabrieken en veertig bedrijven uit China, Midden-Oosten, de VS en Europa troffen elkaar in februari dit jaar op een door merken gesubsidieerde expo voor brandveiligheidapparatuur.

Tegelijkertijd klinkt er kritiek. Zo loopt de communicatie vooral via de kledingmerken, waardoor sommige fabrikanten van verschillende kanten voor hetzelfde worden benaderd. Ze klagen over slechte informatievoorziening en maken zich zorgen over de hoeveelheid ‘westerse’ standaarden die worden opgelegd. ‘Die kunnen we niet van de ene op de andere dag doorvoeren. We hebben tijd nodig’, meent de directeur van de Bengaalse werkgeversorganisatie BGMEA. Lejo Sibbel, adviseur voor de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in Dhaka begrijpt de kritiek. ‘Er zit een gat in de communicatie’, verklaart hij. ‘Fabrikanten zijn geen onderdeel van het besluitvormingsproces. Ze weten niet wat er op ze afkomt, dat veroorzaakt paniek.’

Ook klinkt er kritiek op het gebrek aan uniforme standaarden. Boven op het nationale actieplan, hanteren merken hun eigen gedragscodes. Het Akkoord stelde additionele standaarden op en heeft bovendien een concurrent. Een groep van 26 overwegend Noord-Amerikaanse merken verenigde zich in de Alliance for Bangladesh Worker Safety. De ‘Europese’ en ‘Amerikaanse’ alliantie worden beide verwelkomd in het streven naar verbetering van de kledingindustrie, maar staan in de praktijk lijnrecht tegenover elkaar. Het Akkoord legt de verantwoordelijkheid primair bij de merken, de Alliantie bij overheid en werkgevers. Bij de Alliantie zijn afspraken niet juridisch bindend en vakbonden zijn niet welkom. Pogingen tot het ontwikkelen van gezamenlijke standaarden liepen vooralsnog op niets uit. De vakbondsbeweging betreurt het onvermogen van de merken zich te verenigen en noemt het een gemiste kans. Voor de circa 350 fabrieken die aan merken uit beide allianties leveren, is de verwarring dubbel zo groot.

Fabrieksdirecteur Rubana Huq vraagt zich af hoe oude fabrieksgebouwen aan de nieuwe standaarden moeten voldoen. ‘De helft van de fabrieken met meer dan vijfhonderd arbeiders hebben niet de verplichte drie uitgangen of gewenste trapbreedte. We moeten automatische sproeiers, rookmelders, alarmsystemen, vuurvaste deuren, nooduitgangen, beschermde bedrading en noodverlichting met onmiddellijke ingang installeren. Wie gaat dat betalen?’ schrijft ze in The Daily Star van 23 februari 2014. 

Wie de drie miljard dollar op gaat brengen, mogen de partijen uitvechten. De meningen zijn verdeeld. Wayss verwacht dat de fabrikanten de eerste renovaties zelf betalen, maar volgens Roy Ramesh van de mondiale vakbondsbeweging IndustriALL in Bangladesh hebben ook de merken een verantwoordelijkheid. ‘Merken moeten bijdragen aan financiering van vereiste renovaties, verplaatsing van fabrieken en doorbetaling van salarissen als arbeiders door sluiting op straat komen te staan.’ Ook vraagt hij hun betere prijzen voor de kleding te betalen, want zoals Huq treffend zegt: ‘De merken moeten beseffen dat Bangladesh niet eeuwig die goedkope kledingfabrikant zal zijn.’

Fabrikanten, maar ook werknemers en vakbonden, vrezen dat het Akkoord vooral het midden- en kleinbedrijf de kop kost. Volgens geruchten hebben fabrieken moeten sluiten. Ramesh hekelt de merken die orders terugtrekken. ‘Doe dat alsjeblieft niet. We willen niet dat fabrieken moeten sluiten. Niemand mag werk verliezen.’

Wayss begrijpt dat fabrikanten zenuwachtig worden. ‘Natuurlijk, bedrijven zijn bang dat hun zaak in een negatief daglicht komt te staan.’ Maar hij is stellig: ‘Je komt er niet onderuit. En laat je zien dat je de aanbevelingen serieus neemt, dan staan daar steun en positieve publiciteit tegenover.’ Ook Sibbel ziet het positief. ‘Het is een kans voor overheden, werkgevers en vakbonden om de sector veiliger te maken. Daarvoor is nu heel veel steun.’ Sudhershan Rao Sarde van IndustriALL sluit zich daarbij aan: ‘Het Akkoord is een historische prestatie. Voor het eerst is een juridisch bindende overeenkomst van zo’n aard getekend. Maar aan de basis moet nog veel gebeuren.’ 

Vakbonden: organiseren, organiseren, organiseren 

Sinds ‘Rana Plaza’ staan de schijnwerpers ook vol op de vertegenwoordiging van werknemers en de ‘broeders en zusters’ van de vakbondsbeweging. Voor hen is een sleutelrol weggelegd in de uitvoering en monitoring van het nationaal actieplan en het Akkoord. ‘Werknemers hebben het recht gevaarlijk of ongezond werk te weigeren als dat uit inspectierapporten blijkt’, zegt Wilma Roos van FNV Mondiaal. ‘Ze moeten worden getraind en in sterke vakbonden georganiseerd om onwenselijke werksituaties te herkennen en aan de kaak te stellen. Vakbonden zijn nodig om eerlijke antwoorden te krijgen bij audits in fabrieken.’ Op een tweedaagse bijeenkomst van de vakbonden in Dhaka worden de uitdagingen voor de beweging duidelijk. Een vakbondsleider omschrijft het treffend: ‘We hebben vierduizend fabrieken, vier miljoen arbeiders en honderdzeven vakbonden. Daar staan we nu.’

Een goed functionerende vakbeweging is bevorderlijk voor een stabiel bedrijfsklimaat. Het stimuleert dialoog tussen werknemers en werkgevers en zou straatprotesten overbodig moeten maken. Sinds het opheffen van het verbod op vereniging in 2009 is het aantal vakbonden uit de grond geschoten. Maar de Bengaalse kledingindustrie heeft een geprivatiseerd en grotendeels geïnformaliseerd karakter. Textielwerkers zijn overwegend vrouw en behoren tot de minst kapitaalkrachtigen, waardoor ze kwetsbaarder zijn en relatief weinig lidmaatschap afdragen. Bovendien bestaat er een groot wantrouwen tussen werkgevers en werknemers en is er veel verloop in de fabrieken. In dat klimaat vier miljoen werknemers verenigen in een krachtige stem, vereist leiderschap, moed, kapitaal, tijd en kennis.

Nazma Akter (40) is al jaren actief in de vakbeweging en een van de weinige vrouwelijke vakbondsleiders. Tussen haar elfde en achttiende werkte ze in een kledingfabriek. Ze is uitgesproken en heeft een zelfverzekerde blik in de ogen. ‘Het was normaal dat kinderen in fabrieken werkten. Ik deed mijn plicht voor mijn familie. We maakten onder dwang lange dagen, hadden geen contract en salarissen werd niet uitbetaald. Mensen werden zomaar ontslagen, of geslagen door politie. Op mijn zestiende begon ik te leren over arbeidsrecht en leiderschap en werd ik actief. We hebben veel gedemonstreerd. Mensen riepen dat ik een slechte dochter was en niet deed wat van mij verwacht werd, maar dat kon me niet schelen. Ik ben niet bang. We hebben vrouwelijk leiderschap nodig, want mannen begrijpen niet wat vrouwen nodig hebben. Met de vakbond helpen we werknemers met rechtsbijstand, organiseren, demonstreren, en campagnevoeren voor compensatie en een leefbaar loon.’

Verdeeldheid en ‘management pocket-comités’ 

De Bengaalse vakbeweging komt voort uit de onafhankelijkheidsstrijd en was lange tijd verbonden met de politiek. Veel vakbondsleiders zijn nog steeds politiek actief. Dat is een kracht, maar kweekt ook verdeeldheid. Alleen al de kledingindustrie kent 23 sectorale federaties. ‘Die verdeeldheid is een doorn in het oog natuurlijk. Dat staat hoog op de agenda’, zegt Wilma Roos. ‘Maar het is positief dat de federaties georganiseerd zijn in een centraal orgaan als IndustriALL. Dat is nu een serieuze gesprekspartner.’ Sudhershan Rao Sarde van IndustriALL beaamt dat: ‘Er is een toenemend bewustzijn onder vakbonden dat ze zich moeten verenigen.’ Tegelijkertijd blijkt het voor jonge mensen en vrouwen moeilijk tot de top van de beweging door te breken.

Het versterken en trainen van de vakbondsbeweging in Bangladesh is topprioriteit voor solidariteitsorganisaties als FNV Mondiaal, maar ook voor de ILO en de Nederlandse ambassade. Want als de vakbonden hun rol niet spelen, nemen anderen het over. Ngo’s hebben een steviger financiële basis en mogen anders dan de vakbonden externe financiering ontvangen. Steeds meer ngo’s beginnen werknemers te organiseren, tot ongenoegen van de bonden. ‘Ngo’s mogen ons zeker steunen en trainen, maar laat het organiseren aan de vakbonden over. Wij hebben het kiezersmandaat’, klinkt het in de discussies.

Een grotere bron van zorg zijn de zogenaamde arbeiderscomités, de zogenaamde ‘yellow unions’ en wettelijk verplichte ‘participation committees’. Bij gebrek aan getrainde en democratisch verkozen vakbonden, vormen fabriekseigenaren zelf comités die volgens de vakbonden enkel op de hand zijn van het fabrieksmanagement. Deze ‘management pocket committees’, zoals ze in de volksmond worden genoemd, kunnen niet onafhankelijk opereren, laat staan schendingen van arbeidsrechten aan de kaak stellen.

Vakbond-bashing 

Volgens de nieuwe wet vereist registratie een handtekening van minstens dertig procent van de werknemers. Dat is vooral een opgave in de grotere fabrieken. In vijftien procent van de aanvragen is sprake van systematische tegenwerking door fabrieksmanagement. Dat varieert van gedwongen overplaatsing, ontslag en ondertoezichtstelling tot fysiek geweld. Niet zelden worden daarvoor politie of huurlingen (‘local goons’) ingeschakeld. Angst voor ontslag of geweld belemmert werknemers zich aan te sluiten. Ook komen aanvragen voor registratie onder ogen van werkgevers, die de initiatiefnemers vervolgens tegenwerken. Dat is in strijd met de nieuwe wet.

‘Vakbond-bashing gebeurt voortdurend. Hoewel de wet verbeterd is en er nieuwe vakbonden worden gecreëerd, zien we nauwelijks zichtbare verandering in de houding van de werkgevers’, meent Sudhershan Rao Sarde. De praktijken dwingen organisaties als BLF de werknemers via omwegen zoals hiv/aids-trainingen te bereiken en te organiseren.

Nazma Akter is zienderogen druk. Ze wordt constant gebeld. Binnenkort moet ze voor de rechter verschijnen, maar dat is ze gewend. ‘Werkgevers dagen me zo vaak voor de rechter’, zegt ze laconiek. ‘Ik zie positieve verandering, maar voor arme families gaan de levensomstandigheden achteruit. De prijs voor voedsel stijgt. Kinderen verlaten nog steeds hun families om in fabrieken te werken. Op de werkvloer is het niet veilig en er zijn allerlei vormen van geweld en intimidatie. Maar de vrouwen hebben niet veel keuze. Hun families hebben honger.’

‘Multinationale bedrijven zoeken goedkope arbeid, maar ze moeten hun mentaliteit veranderen en een eerlijk loon betalen. Ze praten zoveel, maar ze doen het niet. Ze hanteren dubbele standaarden. De waarde van een mens is niet in geld uit te drukken. Werknemers verdienen respect, zorg en een fatsoenlijke werkomgeving.’

Dan trekt ze aan mijn trui. ‘Maar ook consumenten hebben een verantwoordelijkheid. Jullie kopen die kleding. Jullie kunnen druk uitoefenen.’